Herhaald WSNP-verzoek bij aanvraag faillissement: misbruik van bevoegdheid!
Hoe vaak kan een persoon tegen wie een faillissementsverzoek is ingediend de uitspraak van zijn faillissement uitstellen door een WSNP-verzoek in te dienen? Het voor een tweede keer indienen van een WSNP-verzoek nadat het eerste WSNP-verzoek tot en met de Hoge Raad is uitgeprocedeerd, levert misbruik van recht op[1].
Een crediteur verzoekt het faillissement uit te spreken van twee beherend vennoten van een commanditaire vennootschap (CV). De CV was al failliet verklaard op verzoek van twee werknemers, maar die hadden al dan niet bewust verzuimd om het faillissementsverzoek ook tegen de beherende vennoten te richten. Zij bleven dus aanvankelijk buiten schot van de curator.
Schorsende werking
Omdat het om een faillissement van een natuurlijk persoon gaat biedt de Faillissementswet de mogelijkheid om voorafgaand aan de faillissementszitting een verzoek op basis van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) in te dienen (pareringsverzoek). De indiening van een WSNP-verzoek schorst de behandeling van het faillissementsverzoek.
In het onderhavige geval wees de rechtbank het WSNP-verzoek van beide vennoten af. Zij gingen daartegen in beroep bij het Gerechtshof en in cassatie bij de Hoge Raad; in beide gevallen bleef de afwijzing van het WSNP-verzoek door de rechtbank in stand. Daarmee herleefde de faillissementsprocedure weer en de vennoten werden opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Eén van de vennoten diende daarop een tweede WSNP-verzoek in, stellende dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden.
Misbruik van recht
Een dergelijk tweede pareringsverzoek zou formeel gezien het faillissementsverzoek wederom schorsen en zo zou deze debiteur zich opnieuw kunnen onttrekken van een vonnis waarbij zijn faillissement zou worden uitgesproken. Zo zou hij tijd kunnen winnen om buiten het zicht van een curator of een bewindvoerder zijn financiële positie ‘op orde’ te maken. De Rechtbank ging daarom niet mee met de stelling van de vennoot dat met het tweede wsnp-verzoek de behandeling van het faillissementsverzoek zou zijn geschorst. De Rechtbank oordeelde, onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad uit 2000[2], zelfs dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid van de zijde van deze vennoot, door gebruik te maken van een procedure met het enkele doel om de rechtsgang te vertragen. In navolging van de Hoge Raad vindt de Rechtbank dat een andere uitleg onverenigbaar is met zowel de in faillissementsprocedures geboden spoed en duidelijkheid. De Rechtbank verklaart deze vennoot niet ontvankelijk in zijn tweede WSNP-verzoek en verklaart hem, na inhoudelijke behandeling van het faillissementsverzoek in staat van faillissement.
Dat neemt niet weg dat een natuurlijk persoon die failliet is verklaard alsnog omzetting naar een WSNP traject kan vragen. Maar daarvoor geldt weer een andere procedure. In de tussentijd staat de failliet wel onder het toezicht van een curator.